Helemaal goed herinner ik het me dus niet meer. Ik wist zeker, dacht ik, dat de plantenbakken rechts stonden, meteen tegen de achterklep. Ik zie mezelf nog met een literfles water langs het verbaasd kijkende receptiemeisje van het snelweghotel in Roemeniƫ lopen om de planten water te geven. Rechts, meteen als je de achterklep opendeed. Maar daar stond, als je op de foto kijkt een knoesterige cactus. Die heeft het niet gered trouwens, die vond de winter in Bulgarije maar niks.
Toen we hierheen reden, bijna drie jaar terug, lagen de laatste restjes van ons leven in Nederland achter in de auto. Een doos met foto's, wat kleren, een cactus, de klok die ooit bij mijn ouders in de winkel hing. Troepjes, zooitjes. En de plantenbakken.
Ik denk wel dat mijn moeder sprak tegen haar planten. Al weet ik niet wat ze zei. Ze kon, naarmate ze ouder werd, nog weleens raar uit de hoek komen. Als je in het ziekenhuis zat te wachten kon ze net iets te hard iets zeggen over een, in haar ogen, onflatteuze broek van een andere wachtende. Maar ze lachte er heel vriendelijk bij, dus er werd nooit iemand merkbaar boos.
Maar ze hield dus van haar planten. Eeuwig kon ze er aan tutten.
Nou ja, niet eeuwig natuurlijk.
Toen ze, bijna negen jaar geleden overleed en Annet en ik haar appartement leegruimden moesten we ook wat met haar planten. Kleding en meubels, die raak je wel kwijt aan goede doelen. Maar planten, nee. Ze zomaar weggooien ging ook niet. Ik ben al niet zo goed in weggooien en dan de dingen wegdoen waar ze een paar dagen daarvoor nog aan gezeten had, tegen had gepraat.
Och. Daarvoor, ver daarvoor. Ze woonden, mijn vader leefde toen nog in een huis met een tuin. Mijn moeder had een broer, Henk. Grote man, nogal duidelijk in wat hij vond. Hij werkte bij de gemeente Amsterdam, iets met groen. Elk jaar kwam hij in het voorjaar met een auto vol planten en die zette hij dan samen met mijn moeder in de tuin. Nou ja, hij deed alles, "Laat mij dat nou maar doen Thea". Maar, dat jaar kwam hij maar niet. Dus kocht mijn moeder zelf planten en zette ze in de tuin. En, je kunt het aan zien komen, toen belde hij. En echt, de avond voor hij kwam hebben mijn ouders toen alle net geplante planten uit de tuin gehaald en bij de buren in de schuur gezet. Want haar broer voor het hoofd stoten, dat kon niet.
Maar daar gaat het dus niet over.
Op het balkon stonden drie bakken met geraniums. Die stonden het daar moeilijk te hebben met de wind in Den Helder. En veel zon kregen ze ook niet. Wel was er elke zaterdag een draaiorgel dat, precies onder dat balkon de hele dag stond te draaiorgelen. Maar of ze daar nu beter van groeiden.
De drie bakken hebben een paar jaar op het balkon van Annet en mij gestaan. Ze deden het goed. Wij hadden de hele dag zon. En er was ook geen draaiorgel.
Ik geloof dat het vanzelfsprekend was dat de gerania (elk stel heeft zijn eigen taalafwijkingen) mee naar Bulgarije zouden gaan. Misschien hadden we iets zinvollers mee kunnen nemen. Maar echt gek op zinvolle dingen ben ik ook al nooit geweest. Dus kwamen ze achter in de auto terecht.
En hier groeien diezelfde gerania rustig door. Vijf plantenbakken en wat losse in potjes zijn het er nu. In de winter gaan ze naar binnen, waar het net iets minder koud is als buiten. Elke winter kijk ik af en toe bezorgd hoe ze bruinig worden. Soms zeg ik dan iets bemoedigends tegen ze.
En ook deze lente komen er weer bloemen aan. Weer een jaar.
Weer een jaar.
2 opmerkingen:
Prachtig verhaal weer.
En met een (tot nu toe) gelukkig einde.
Dankjewel weer. En hopelijk gaan de gerania nog een tijd mee. Ze doen er in ieder geval hun best voor.
Een reactie posten