donderdag 15 januari 2015
'En ik hoorde het hondje maar blaffen'
'Het is een aardige jongen hoor, verslaafd natuurlijk. Dat wel. Als hij komt zet hij zijn fiets altijd achter op het plaatsje neer. Er zit geen slot op z'n fiets.'
'Hij huilde zo, toen hij belde. Gisteren belde hij al, er woonde een vriend bij hem in. Ook verslaafd. En het ging slecht met die vriend. Hij belde om te vragen of die vriend bij de dokter langs kon komen. Want zelf had die jongen geen huisarts. Dat was goed, dat kan bij ons wel. Dus ik had een afspraak voor hem gemaakt.'
'Die jongen, hij was niet oud, midden dertig of zo, die bij hem woonde had een een hondje. Hij liet het hondje uit. Zijn vriend kon dat niet meer.'
'Hij vertelde dat hij het merkte toen het stil was. Hij hoorde geen gerochel meer. Z'n vriend rochelde bij elke adem. En toen hoorde hij dat niet meer. Dood. Hij huilde zo. Hij had de ambulance al gebeld. Die waren er net. Ik hoorde het hondje blaffen, tegen de mannen van de ambulance. En hij bleef maar huilen, en ik hoorde het hondje maar blaffen.'
'Hoe was het bij jou op je werk?'
Ik dacht na over het pensioengedoe, participatie, brede bibliotheken, smallere bibliotheken, de eindeloze rekensommen over geld, richtingen, structuren, meningen, de potjes voor laaggeletterdheid, achterstandsbestrijding en weet ik wat nog meer.
Ik dacht over verbinden, het praten, het geld, het praten en het geld.
En ik aaide de poes.
En bedacht me dat het onwaarschijnlijk was dat die ooit zou blaffen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten