Ik was een paar dagen in Nederland. Ik zag er erg veel schilderijen, haalde boeken op, sprak veel mensen, zag jazz en regende vaak nat.
De mevrouw die de toegangskaartjes verkocht voor de Daan van Golden tentoonstelling in Schiedam vroeg me of ze mijn postcode mocht noteren. Na een kort overleg met zichzelf zei ze zachtjes, toen ik antwoordde dat ik uit Bulgarije kwam, dat het dan waarschijnlijk niet hoefde.
Toen de mevrouw van het busje waar Hugo-Hopper op stond bevestigend antwoordde op mijn vraag of ze ook naar Langedijk reed reageerde ik daar verheugd op en begon me in het busje te vouwen. "Maar bent u lid dan?". Ik keek zo verbaasd dat ze het antwoord zelf invulde en me meedeelde dat er zo een busje zou komen waar ik wel in mee mocht. En inderdaad, drie minuten later kwam een zelfde busje, maar nu met de sticker van een ander bedrijf en daar hoefde ik geen lid van te zijn. Al keek de chauffeur alsof hij dat jammer vond.
Ik zag in zes dagen vijf poezen.
In het BIMhuis was "de meneer die voor het concert erg veel foto's maakt van de instrumenten" er ook na vier jaar nog steeds. Ik maakte ook zo'n foto. Om te kijken of dat nou leuk was, een foto van instrumenten die nog staan te wachten. Ik vond het tegenvallen.
Ik zag in Nederland, en als sociale media gebruiker in het buitenland verbaasde me dat haast, geen groepen plunderende AZC bewoners.
In het Kröller Muller museum was een lege ruimte. Er hing een briefje aan de muur dat meedeelde dat, wanneer je het woord "Time" hardop uitsprak de gelijknamige installatie tot leven kwam. Ik liep een paar keer in en uit en zei elke keer "Time". Ik stopte ermee toen ik het gevoel kreeg dat de lege ruimte dacht in de maling te worden genomen.
In Alkmaar zag ik een schilderij van een erg jonge Johannes de Doper. Ik weet niet meer wie het schilderde, ik weet vrijwel niets over schilderijen waarop je kunt zien wat het voorstelt. Hij leek "hoi" te zeggen, en te zwaaien naar een schaap.
Ik kocht best een prjzige stapel boeken in de boekwinkel in Amsterdam. Ik moest toch betalen, aan een automaat, om te mogen plassen. Ik dronk er koffie en het bedienmeisje sprak geen Nederlands. En ook geen Bulgaars.
Ik zag in Nederland, en als sociale media gebruiker in het buitenland verbaasde me dat haast, geen groepen marcherende fascisten.
In het Stedelijk had ik een lang gesprek met een kaartjesverkoopjongen. Maar hij won de discussie vrij flauw door op mijn argument dat het toch raar was dat ik een kaartje moest gaan kopen in het Van Gogh (waar ik dan een polsbandje (een polsbandje!) zou krijgen) om de stukken van Kiefer die tot de collectie van het Stedelijk behoren te kunnen zien, te zeggen "Ik heb de regels niet gemaakt meneer". Nu kwam ik gelukkig voor andere oude bekenden. Dus aan het eind won ik toch. Ha!
Ik sprak met alle mensen die ik wilde zien. Dat was fijn. Nederland was helemaal heel. De treinen reden op tijd en ook nog eens om de paar minuten. Er zaten geen waarneembare gaten in de weg. Alles en iedereen leek op weg te zijn naar iets erg zinvols. Er was op heel veel plekken heel veel te zien, vaal was er ook van alles te koop. Heel veel mensen leken zich daarmee bezig te houden. En alles was heel. Maar misschien zei ik dat al. Nederland functioneerde zich duidelijk drie of veel meer slagen in de rondte. Het was er al met al dus hartstikke leuk. En heel.
Maar ik was, en ben toch erg blij dat ik er niet meer hoef te wonen.