Het was de dag na de dag waarop we ontdekten dat de nummers en tekens op de bomen in het bos niets met een wandelroute te maken hadden. Natuurlijk gaf ik dat, met mijn meer dan perfecte richtingsgevoel pas echt toe op het moment dat alles wat op een pad leek allang was opgelost in overdadige braam- en andere prikstruiken.
Na een uur loopstruikelen op relatief maar onderbouwd goed geluk, "We stonden bovenop een heuvel, als we naar beneden lopen staan we dus automatisch onderaan de heuvel", spuugde het bos ons weer uit.
Ook de derde poging om door de heuvels van Palamartsa naar Opaka te lopen was jammerlijk mislukt.
Omdat je onmogelijkheden moet erkennen, al is het maar tijdelijk, sloegen we de dag daarna het eerste tractorspoor buiten het dorp naar links in. Na een uur of wat bereikten we, totaal onvoorbereid een ruïne. Na over wat stenen te zijn geklauterd lazen we op het tweetalige bord (het Engels dat we min of meer begrepen leek door een niet al te nauwkeurige versie van Google Translate vertaald te zijn) dat het om een heuse Romeinse ruïne ging.
Na wat rondlopen door het oude steen liepen we over het enorme, en lege parkeerterrein naar een glanzend gebouw van twee verdiepingen. Het was, inderdaad, een bezoekerscentrum. Binnen stond een miniatuur versie van de ruïne en er lagen wat (4 of 5) overduidelijk niet oude Romeinse helmen. Wat er verder in het best forse gebouw te doen was bleef mysterieus.
Nergens was iets te koop. Geen eten. Geen drinken. Er waren geen kraampjes, geen winkeltjes. Er was geen audiotour, er waren geen posters, of kaarten.
Er was eigenlijk alleen maar een ruïne.
Ik vertelde Zeno, een kortgeleden uit Turkije naar Bulgarije geëmigreerde hond over de Bulgaarse ruïne. En over hoe zoiets in Nederland aangepakt zou zijn. Met websites, Facebookpagina's en glimmende folders. Dat er een restaurant naast gezet zou zijn, waar je kleine stukjes mooi vormgegeven gebak zou kunnen kopen, met een gedesigned vorkje en een toefje slagroom uit een spuitbus. Dat er rijen zouden zijn geweest, en werknemers in uniforme pakken die de bezoekende bussen naar de juiste plek zouden hebben verwezen.
Daarna vertelde ik hem over de wandelpaden in Nederland. Over de paaltjes met kleurtjes en nummertjes waarover je soms nog net niet struikelt. Ik vertelde hem over al de routes die er zijn, het marskramerpad, het kustpad, het noaberpad, het trekvogelpad, het waterliniepad, het grenslandpad, dat er zelfs door Den Helder een wandelpad liep.
Zeno bleef me wat waterig aankijken.
Toen ik hem vertelde dat we, toen we naar Schiphol reden, langs een groot glanzend bord reden waarop een Boerenversmarkt werd aangekondigd waar weer een ander groot glanzend bord naast stond dat vertelde over een sfeerwandeling waaraan je tussen 9.30 en 11 uur mee kon doen vond hij het plots genoeg. Ik denk zelf dat het door het woord "sfeerwandeling" kwam.
Zeno gaapte, draaide zich om en sjokte naar zijn zelfgegraven "tegen de hitte in de middag" kuil. Na een tijdje deed hij zijn ogen open, keek me aan en echt, ik zweer dat ik even dacht dat ik hem wat zinnetjes uit een liedje van The Talking Heads hoorde hummen.
I wouldn't live there if you paid me.
I couldn't live like that, no siree!
I couldn't live like that, no siree!
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet.
Zeno is niet oud genoeg om The Talking Heads te kennen.
Wat is Zeno toch een prachthond!
BeantwoordenVerwijderenEn die zelfgegraven 'tegen de hitte in de middag' kuil probeer ik gewoon na te doen. 'Tegen de waan van de dag' kuil.
Dank je wel, Zeno!